Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1753

Datum uitspraak2007-08-15
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200604212/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft de gemeenteraad van Westland het bestemmingsplan "Poeldijk Westhof" (hierna: het plan) vastgesteld.


Uitspraak

200604212/1. Datum uitspraak: 15 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    [appellanten sub 1], wonend, onderscheidenlijk gevestigd, te [plaats], 2.    [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats], 3.    [appellanten sub 3], allen wonend te [woonplaats, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft de gemeenteraad van Westland het bestemmingsplan "Poeldijk Westhof" (hierna: het plan) vastgesteld. Verweerder heeft bij besluit van 18 april 2006, kenmerk DRM/ARW/ 05/9804A, over de goedkeuring ervan beslist. Tegen dit besluit hebben R[appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2006, [appellanten sub 2] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2006, en [appellanten sub 3] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2006, beroep ingesteld. [appellanten sub 2] hebben de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 7 juli 2006. Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken van de gemeenteraad ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken van [appellanten sub 3] ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2007, waar [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Verhaegh, advocaat te Leiden, [appellanten sub 3], van wie [appellant] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. N.J.S. Koeman, advocaat te Amsterdam, gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.        Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing is. 2.2.        Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op gedeputeerde staten de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben gedeputeerde staten er op toe te zien dat het bestemmingsplan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.        De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat gedeputeerde staten de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast. 2.3.        Het plan biedt een juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling en realisatie van een onderdeel van het project Westlandse Zoom dat is gericht op een integrale kwaliteitsverbetering van het betrokken gebied en is vastgelegd in de Structuurvisie Westlandse Zoom van 19 juni 2002. Het voorziet voor "Poeldijk Westhof", waar thans overwegend glastuinbouw voorkomt, in een luxe woongebied met bijbehorende voorzieningen. Gekozen is voor globale, door burgemeester en wethouders uit te werken, bestemmingen ten behoeve van de herinrichting van het plangebied. Het beroep van [appellanten sub 1] 2.4.        [appellanten] betogen dat verweerder, door goedkeuring te hechten aan de plandelen met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" die zien op hun woningen aan de [locaties] en hun ondernemingen aan de [locaties, heeft miskend dat de toegekende bestemming tot onzekerheid omtrent het behoud van hun woningen en voortzetting van hun bedrijven leidt en dat hun woningen ten onrechte niet zijn ingepast. 2.5.        Verweerder heeft bij het verlenen van goedkeuring aan de desbetreffende plandelen in aanmerking genomen dat in het plan de toekomstige structuur in hoofdlijnen is aangegeven en niet op voorhand vast staat dat de woningen van appellanten daarin kunnen worden ingepast. De in het plan aangegeven hoofdlijnen zullen worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan. Alsdan wordt volgens verweerder duidelijk of de woningen in de nieuwe structuur kunnen worden ingepast. Het algemene belang bij de realisering van een nieuw woongebied weegt volgens verweerder zwaarder dan de belangen van appellanten bij inpassing thans. 2.6.        In het plan is, zowel aan de gronden ter plaatse van de woningen, als aan de gronden ter plaatse van de ondernemingen van appellanten, de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" toegekend. Op de plankaart is verder ter plaatse van de gronden van de woning [locatie] de aanduiding "groenzone" vermeld. 2.7.        Ingevolge artikel 9, lid 1.1, van de planvoorschriften zijn de op kaart als "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" aangewezen gronden bestemd voor: a.    woondoeleinden; b.    maatschappelijke doeleinden; c.    (dag)recreatieve, sportieve en verenigingsdoeleinden al dan niet     met functieondersteunende horecavoorzieningen; d.    verkeersvoorzieningen; e.    nutsvoorzieningen; f.    groenvoorzieningen; g.    voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding; h.    geluidwerende/-afschermende voorzieningen; i.    en andere tot de bovengenoemde behorende voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 2.        In lid 2 zijn de hoofdlijnen neergelegd die bij de realisering van de in lid 1.1 geregelde bestemmingen in acht dienen te worden genomen. Deze houden, voor zover thans van belang, in dat in de zone langs de Nieuweweg de bouw van gestapelde woningen is toegestaan en ter plaatse van de op de kaart gegeven aanwijzing "groenzone" een zone met overwegende groenvoorzieningen en water wordt gerealiseerd.        Ingevolge lid 3.1 moeten burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO, de in lid 1.1 bedoelde bestemmingen uitwerken met inachtneming van de in leden 3.2 tot en met 3.5 geformuleerde regels.        Ingevolge artikel 17, lid 2.1, is het verboden bouwwerken anders te gebruiken of te laten gebruiken dan ten dienste van de in deze voorschriften aan de bijbehorende grond gegeven bestemming.        Ingevolge artikel 22, lid 2.1, voor zover hier van belang, mag het op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan bestaande gebruik van bouwwerken, dat met de in het plan aangewezen bestemming in strijd is, worden voortgezet. 2.8.        Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 februari 2002 in zaak nr. 200003809/1, JM 2002/58), moet in een plan dat ingevolge van artikel 11 van de WRO geheel of gedeeltelijk moet worden uitgewerkt voldoende inzicht worden geboden in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling van het plangebied.        De in artikel 9, lid 2, van de planvoorschriften opgenomen hoofdlijnen brengen mee dat ter plaatse van de woningen Nieuweweg 55a en 56 gestapelde woningbouw mogelijk is en ter plaatse van de woning Nieuweweg 56a een zone met overwegende groenvoorzieningen en water zal worden aangelegd. Eerst bij de uitwerking van het plan zal worden beslist, op welke wijze het gebied ter plaatse van de woningen van appellanten uiteindelijk wordt ingericht. In dat kader zal worden bezien of, en zo ja, op welke wijze de woningen van appellanten kunnen worden ingepast. Nu de woningen van appellanten in een gebied liggen dat, met uitplaatsing van de bestaande glastuinbouwbedrijven, geheel zal worden heringericht ten behoeve van de realisatie van een nieuw woongebied met bijbehorende voorzieningen, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder er niet in redelijkheid goedkeuring aan heeft kunnen hechten dat de definitieve inrichting van het gebied en de afweging omtrent het al dan niet handhaven van deze woningen eerst in het kader van de uitwerking van het plan plaatsvindt. 2.9.        De toegekende bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" sluit uit dat de ondernemingen van appellanten in de definitieve structuur van het plangebied kunnen worden gehandhaafd. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder in zoverre niet in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen hechten aan het belang dat met de realisering van een nieuw woongebied is gediend, dan aan het bedrijfsbelang van appellanten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de gemeente Westland, naar ter zitting is uiteengezet, om tegemoet te komen aan de mogelijk door langdurige onzekerheid bij de betrokken agrariërs veroorzaakte problemen met de Belangenvereniging Westlandse Zoom, waarbij de agrarische ondernemers zijn aangesloten, afspraken heeft gemaakt over de verwerving van de gronden. Daarbij heeft de gemeente toegezegd dat de uitvoeringswerkzaamheden zoveel mogelijk zullen worden afgestemd op de lopende bedrijfsvoering van de agrariërs in het gebied en dat de gemeente uiterlijk op 31 december 2008 een reële bieding op basis van schadeloosstelling conform de Onteigeningswet zal doen op alle gronden en opstellen van de agrarische ondernemers in de deelgebieden. Het beroep van [appellanten sub 3] 2.10.        [appellanten sub 3] betogen dat verweerder, door goedkeuring te verlenen aan het plandeel met de aanduiding "ontsluitingspunt autoverkeer" in het verlengde van de Dr. Weitjenslaan waar deze een aftakking kent in noordelijke richting, heeft miskend dat een ontsluiting ter plaatse niet noodzakelijk is en toename van het aantal verkeersbewegingen op de Dr. Weitjenslaan tot vermindering van de leefbaarheid zal leiden. Zij voeren verder aan dat verweerder heeft miskend dat alternatieven voor de ontsluiting onvoldoende zijn onderzocht en dat de definitieve keuze daaromtrent niet mag worden doorgeschoven naar een nog op te stellen plan. 2.11.        Verweerder heeft zich bij de goedkeuring van het desbetreffende plandeel op het standpunt gesteld dat een ontsluiting op de Dr. Weitjenslaan niet alleen vanuit verkeerskundig oogpunt wenselijk is, maar ook wordt bepaald door de functies en kwaliteiten van de omgeving. Hij acht zodanige ontsluiting noodzakelijk om doorsnijding van een groenzone langs een in het plangebied liggende kreek te voorkomen. De definitieve keuze voor een ontsluiting op de Dr. Weitjenslaan zal volgens verweerder evenwel eerst worden gemaakt in het uitwerkings- dan wel wijzigingsplan. Hij heeft zich verder op het standpunt gesteld dat enige toename van de verkeersdruk onvermijdelijk is. Door de ontwikkeling van een nieuw woongebied met bijbehorende voorzieningen zal de weg meer in een stedelijk gebied komen te liggen. Onaanvaardbare aantasting van de leefbaarheid acht verweerder niet aannemelijk, nu de Dr. Weitjenslaan zal worden gebruikt voor de ontsluiting van ongeveer 120 woningen, de maximumsnelheid 30 kilometer per uur bedraagt en de weg geen sluipverkeer zal aantrekken. 2.12.        [appellanten sub 3] wonen allen aan de [locatie], waar deze een aftakking heeft in noordelijke richting. Deze aftakking loopt thans dood. Op de plankaart staat de aanduiding "ontsluitingspunt autoverkeer" in het verlengde van de aftakking.        De in artikel 9, lid 2, van de planvoorschriften opgenomen  hoofdlijnen houden, voor zover thans van belang, in dat binnen het op de kaart aangegeven "deelgebied B" voor de zone ten zuiden van de bestaande en in te passen watergang (boezemwater) dient te worden uitgegaan van een aaneengesloten groenvoorziening met een oppervlakte van ten minste 5.000 m2. Verder zal de ontsluiting voor autoverkeer in hoofdzaak geschieden vanuit de op de kaart gegeven aanduidingen "ontsluitingspunt autoverkeer", waarbij geldt dat vanaf de Dr. Weitjenslaan dient te worden voorzien in ten minste één verkeersaansluiting voor autoverkeer, ter plaatse van de op de kaart gegeven aanwijzing "ontsluitingspunt autoverkeer", gesitueerd in het verlengde van de Dr. Weitjenslaan, waar deze een aftakking kent in noordelijke richting, dan wel binnen de bestemming "Woondoeleinden" binnen de zone begrensd door de op de kaart gegeven aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid". 2.13.        De plankaart deelt het plangebied op in de deelgebieden A, B, C en D. De Dr. Weitjenslaan ligt in deelgebied A. Deelgebied A grenst aan deelgebied B. Dat deelgebied wordt doorsneden door een watergang die op de plankaart met de aanduiding "boezemwater" staat aangeduid. Nu voorts ingevolge de in artikel 9, lid 2, van de planvoorschriften opgenomen hoofdlijnen voor de zone ten zuiden van deze watergang van een aaneengesloten groenvoorziening van ten minste 5.000 m2 dient te worden uitgegaan, is de ontsluiting van een deel van het plangebied uitsluitend mogelijk via de Nieuweweg en de Dr. Weitjenslaan. Onder deze omstandigheden geeft hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten minste één ontsluiting voor het autoverkeer vanaf de Dr. Weitjenslaan noodzakelijk is. 2.14.        Het plandeel met de aanduiding "ontsluitingspunt autoverkeer" brengt ingevolge de in artikel 9, lid 2, van de planvoorschriften hoofdlijnen mee dat in het verlengde van de Dr. Weitjenslaan, waar deze een aftakking heeft in noordelijke richting, mogelijk een ontsluiting voor het autoverkeer zal worden gesitueerd. Eerst bij de uitwerking van het plan zal hierover worden beslist. Nu het gaat om de ontsluiting van een gebied dat, met uitplaatsing van bestaande glastuinbouwbedrijven, geheel zal worden heringericht ten behoeve van de realisatie van een nieuw woongebied met bijbehorende voorzieningen, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder er niet in redelijkheid goedkeuring aan heeft kunnen hechten dat de afweging omtrent het al dan niet realiseren van de ontsluiting plaatsvindt in het kader van de uitwerking van het plan. 2.15.        Het bestaan van alternatieven vormt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat goedkeuring aan het plan onthouden had moeten worden. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen, indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het gebruik, waarin het plan voorziet. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat in het kader van de uitwerking van het plan geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, nu ter plaatse een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt en een eventuele ontsluiting in het verlengde van de Dr. Weitjenslaan gebruikt zal worden ten behoeve van de ontsluiting van circa 120 woningen. Het beroep van [appellanten sub 2] 2.16.        [appellanten sub 2] betogen dat verweerder, door goedkeuring te verlenen aan het plan, heeft miskend dat ten tijde van de vaststelling daarvan niet onderzocht was of voldaan wordt aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) en nog geen actieplan, als bedoeld in artikel 9 van Blk 2005, is opgesteld en de realisering van het plan tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.    Verder heeft hij volgens hen aldus miskend dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is gewaarborgd, nu eventuele tekorten worden vereffend met andere plannen voor de Westlandse Zoom.     Ten aanzien van de in de artikelen 9 en 10 van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor een tweede ontsluiting op de Dr. Weitjenslaan betogen Verkaart en anderen dat verweerder heeft miskend dat deze niet objectief is begrensd, nu met name onduidelijk is of, en zo ja, waar de tweede ontsluiting op de Dr. Weitjenslaan wordt gesitueerd. 2.17.        Omdat in het onderzoek ten behoeve van de vaststelling van het plan is uitgegaan van Besluit luchtkwaliteit 2001, terwijl het Blk 2005 van toepassing was, heeft verweerder het gemeentebestuur gevraagd aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit te doen. Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt volgens verweerder dat aan artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005 wordt voldaan.    Hij stelt zich verder op het standpunt dat het totaal van de plannen voor de Westlandse Zoom uitvoerbaar is en dat in het plan de meest aannemelijke opties voor de verkeersafwikkeling op de Dr. Weitjenslaan zijn opgenomen. In het nog op te stellen uitwerkings- dan wel wijzigingsplan zal een definitieve keuze worden gemaakt wat betreft de tweede ontsluiting op de Dr. Weitjenslaan, aldus verweerder. 2.18.        [appellanten sub 2] wonen aan de [locatie]. De gronden ter plaatse van de woningen van [appellanten], waaraan de bestemming "Woondoeleinden" is toegekend, liggen binnen de op de plankaart aangegeven "grens wijzigingsbevoegdheid I". 2.19.        Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan bij een plan worden bepaald dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen binnen bij het plan te bepalen grenzen. 2.19.1.    Ingevolge artikel 9, lid 7.1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO bevoegd het plan te wijzigen, waarbij, in plaats van een autoverkeersontsluiting van deelgebied A op de Nieuweweg, in samenhang met de wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in lid 5.1 van artikel 10, een tweede verkeersontsluiting zal worden gerealiseerd op de Dr. Weitjenslaan.        Ingevolge artikel 10, lid 5.1, onder a, zijn burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van ten hoogste twee woonpercelen met de bestemming "Woondoeleinden", voor zover deze woonpercelen zijn gelegen binnen de op de kaart gegeven aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid I", in de bestemming "Verkeersdoeleinden - V -" ten behoeve van een (auto)verkeersontsluiting van het noordelijke gelegen woongebied. 2.19.2.    Van de in artikel 9, lid 7.1, en artikel 10, lid, 5.1, van de planvoorschriften neergelegde bevoegdheid om de bestemming "Woondoeleinden" van ten hoogste twee woonpercelen te wijzigen in de bestemming "Verkeersdoeleinden - V -" kan uitsluitend gebruik worden gemaakt binnen de op plankaart aangegeven "grens wijzigings-bevoegdheid I". Deze bevoegdheid kan verder uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de realisering van een tweede verkeersontsluiting op de Dr. Weitjenslaan die in plaats komt van een verkeersontsluiting op de Nieuweweg. Onder die omstandigheden is voldoende bepaald, in welke gevallen en onder welke omstandigheden van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. 2.20.        Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover thans van belang, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor stikstofdioxiden in acht.        Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, worden onder de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden in ieder geval begrepen de vaststelling en goedkeuring van een bestemmingsplan.        Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.        Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, geldt voor stikstofdioxide de grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010. 2.20.1.    Met betrekking tot het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit wordt overwogen dat gedeputeerde staten, indien een in opdracht van het gemeentebestuur verricht onderzoek gebreken vertoont, op de desbetreffende punten aanvullend onderzoek mogen verlangen van het desbetreffende gemeentebestuur. Het verrichten van het nodige onderzoek is ingevolge artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 taak van het gemeentebestuur. Gelet hierop, behoefde het gestelde ontbreken van toereikend onderzoek naar de luchtkwaliteit ten tijde van de vaststelling van het plan verweerder niet tot onthouding van goedkeuring te leiden.    In het aanvullend rapport van DGMR van 4 april 2006, kenmerk V.2004.1002.06.N003, wordt ingegaan op de luchtkwaliteit in het plangebied. Volgens bijlage 3 van dit rapport wordt uitsluitend de grenswaarde voor stikstofdioxide overschreden. De concentratie van stikstofdioxide op de Nieuweweg ter hoogte van de rotonde in Poeldijk bedraagt 52,7 en 47,0 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie in 2010 respectievelijk 2015, indien het plan niet wordt verwezenlijkt. Deze waarden blijven gelijk in 2010 en 2015, indien het plan wel wordt verwezenlijkt. Verkaart en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het aanvullend rapport is gebaseerd op onjuiste gegevens of dat daaraan anderszins gebreken kleven. Onder die omstandigheden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat aan artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005 wordt voldaan. Dat burgemeester en wethouders in verband met het overschrijden van een plandrempel nog geen actieplan, als bedoeld in artikel 9 van het Blk 2005, hebben vastgesteld, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt voor vernietiging in aanmerking komt. 2.21.        In hoofdstuk 7 van de plantoelichting staat met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid:    "Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid wordt de in de     samenwerkingsovereenkomst een grondexploitatie opgenomen die past binnen de kaders welke zijn gesteld in de integrale grondexploitatie Westlandse Zoom zoals deze door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Monster in juni 2003 is vastgesteld. Deze exploitatie bevat in     grote lijnen de volgende onderdelen:    Uitgaven    -    Verwervingskosten (inclusief planschade)    -    Sloop- en milieukosten    -    Planontwikkelingskosten    -    Kosten voor het bouw- en woonrijp maken    -    Advies-, notaris- en makelaarskosten    Inkomsten    -    Uitgifte van bouwrijpe kavels    -    Subsidiebijdrage van de gemeente Den Haag ten behoeve van de realisatie van de locatie Westlandse Zoom, als hierna toegelicht.    …    Met betrekking tot het resultaat van de totale grondexploitatie over alle  deelgebieden is afgesproken dat dit ten minste positief moet zijn. Eventuele    deelplantekorten zullen binnenplans worden verevend. De huidige grondexploitatieresultaten voor de Westlandse Zoom als geheel, op basis van de stedenbouwkundige visie, het convenant en de kaders uit de in 2003 vastgestelde grondexploitatie zijn neutraal tot licht positief.". 2.21.1.    Er is onderzoek gedaan naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. De plantoelichting geeft voldoende inzicht in uitkomsten van dat onderzoek. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheid dat eventuele financiële tekorten worden vereffend met andere plannen voor de Westlandse Zoom hieraan afbreuk kan doen. Het in beroep aangevoerde leidt niet tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet behoeft te worden getwijfeld. 2.22.        Ten aanzien van een aantal aspecten hebben appellanten zich in hun beroepschriften beperkt tot verwijzing naar de bedenkingen en zienswijzen. In het bestreden besluit is op deze bedenkingen ingegaan. Zij hebben geen redenen aangevoerd ten betoge dat de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist is. 2.23.        Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden falen. De beroepen zijn ongegrond. 2.24.        Voor proceskostenveroordelingen bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb    w.g. Kegge Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007 399